Iedereen zal het met mij eens zijn als ik zeg dat het internet een onuitputtelijke bron van informatie is. Alleen, … kan iemand mij uitleggen waarom in sociale media gerelateerde habitatten met een cyclus van 10 jaar alle moppen, gifjes, plaatjes en op tegeltjes geschreven ‘waarheden’ weer langs komen drijven?

Ik kan mij nog goed herinneren dat rond de eeuwwisseling regelmatig mijn postvak-in werd getergd door e-mails van vrienden met ‘grappige plaatjes’. Het internet bleek een bron te worden van onmetelijke onzin. Amper 10 jaar verder heeft deze bulk het gemunt op de sociale media. Delen is nog nooit zo eenvoudig en mobiel geweest. Zonder navraag wordt mij tegenwoordig dagelijks een smartphone voor de neus gedrukt. Want humor is altijd leuk. Zeker als het op een tegeltje staat.

Ik vind het niet erg dat er gedeeld wordt … en nog een keer en nog een keer. En dat uit onvermogen dit sociale gedrag zich beperkt tot een scherm van 10 centimeter. Maar maak mij er geen deelgenoot van. Ik heb geen Whatsapp, Facebook of Hangouts. Daar is een reden voor. Ik stoor mij namelijk mateloos aan de gebrekkige humor, eigen inbreng, emotie, echtheid en waarheid, bij dit soort ‘nieuwe media’. Alsof de ontwikkeling van het individu in de sociale cocon opgesloten zit. Met dichtgetrokken gordijnen wordt in dergelijke digitale ruimten in cirkels rondgedraaid. Alleen raak je daar nooit de werkelijkheid mee en wordt het omlijst met een repeterende brei van bedenkelijke content. Als een soort internet equivalent van de ‘plastic soup’.

Afgelopen zondag nog werd ik geconfronteerd met een opdringerige smartphone … met een ’tegeltje’. “Kijk, deze is van Lieke van Lexmond, lachen hè.” Nu beperkt mijn informatie over Lieke zich tot het feit dat zij wat onzeker is over haar uiterlijk door haar wat overgedimensioneerde neus, maar dat dit weer proportioneel is met een aantal andere geaccidenteerde elementen die haar anatomie als vrouwelijk typeren. “Goh, een bericht van Lieke”, zei ik nog. Ik kreeg een met Delfts blauw omrande regel te zien waarvan mag worden aangenomen dat het nooit als openingszin van Het Groot Dictee der Nederlandse Taal gebruikt zal worden:

Spreukentegel

Ik had kunnen zeggen dat ik het niet eens ben met de stelling, dat het toppunt van de herfst is: pepernoten kopen die al over datum zijn, of, waarom je in de herfst buiten onder een eik zou willen slapen, dat de astronomische herfst pas op 23 september begint en dat je dus 2 dagen te vroeg bent. Dat ‘herfst‘ niet met een hoofdletter geschreven wordt. Dat gezien deze grammaticale fout de bron als discutabel mag worden beschouwd, en daarmee de inhoud. Dat je eigenlijk een onbetrouwbare partner bent op het moment dat je wel met hem naar bed gaat maar hem in de ochtend afdankt. Maar ik kon niet anders dan zwijgen.

“Lachen hè”, daarna prevelde ze de zin van het tegeltje nogmaals. Verbaasd was ik over het idee dat leek alsof ze de relatie met realiteit niet zag. Het was allerminst leuk. Schrijnend eerder. Een schreeuwende ontkenning die ik de laatste periode zo vaak op deze wijze geëtaleerd zie: mensen die harde grappen maken over hun eigen ellende zonder dat ze door hebben dat ze voor hun eigen spiegel staan. Waarbij je altijd het gevoel hebt dat de smartphone letterlijk en figuurlijk tussen jou en de ander in staat. En met de gecreëerde afstand wordt er dan maar weinig gedeeld.

Maar ach, in de meeste gevallen gaat het om het kaliber scheetzak, een poezenfilmpje op Youtube of quasi racistische nonsens. Ik heb mij in ieder geval voorgenomen alert te zijn op smartphone-aanvallen en is mijn strategie bepaald: met gelijke munt betalen!

antwoord