Rooklucht

“Ik stink!”. U heeft het misschien nog niet geroken, maar ik voel mij toch genoodzaakt dit te melden. Laat ik voorop stellen dat (waarschijnlijk) mijn odeur niet afwijkt van wat deze gebruikelijk is. Niet dat u denkt: “waarom heeft hij dit niet eerder gemeld”. Nee, u mag ervan uitgaan dat ik mijzelf niet in een eerder stadium als onwelriekend had kunnen classificeren. Sindskort ben ik erachter dat mijn neurologisch stelsel ervoor heeft gekozen meer prioriteit te geven aan de geurreceptoren in mijn neus. Of anders gezegd: ik ben relatief beter gaan ruiken. Eindelijk komt naar jaren het volledige bouquet weer binnen. Waar iedereen mij vraagt of mijn smaakpapillen al weer tot leven zijn gekomen – wat niet het geval is -, reikt de geur van aardbeien nu wél tot in de achterste holten van mijn lijf. Wat stoppen met roken wel niet tot gevolg kan hebben.

Maar waren het alleen maar aardbeien die ik zou ruiken, dan zou een waarschuwing om enige afstand te bewaren ongepast zijn. Het zijn juist de geuren die voor walging zorgen, en de boventoon voeren. Nu, een maand nadat ik met roken ben gestopt, persen zich de laatste dampen uit de diepste porieën van mijn rookvingers. Het behoedt mij van het aannemen van de door mij zo gebruikelijke denkpose, duim onder de kin en de wijsvinger – de rookvinger bij uitstek – half over de mond, vlak onder de neus. Met iedere ademhaling word ik herinnerd aan mijn voorbije rookgedrag, aan het socializen in het rookhok op het werk, de laatste sigaret van de avond, het besef dat de roker tot rapaille is gemaakt door de ‘healthy few’.

Misschien had ik niet tegelijkertijd ook de koffie aan de kant moeten zetten. Misschien ben ik te resoluut geweest om de ‘coffee and cigarettes generation’, zoals Tom Waits al zei, in al zijn facetten de rug toe te keren. Ik stond zeker niet bekend om mijn James Dean achtige trekken en dronk als schijnbaar interessante single al lang geen espresso’s meer in rokerige kroegen (die aspiraties zijn nu zeker in rook opgegaan). Maar op een of andere manier was er altijd wel die verbondenheid, iets wat niet-rokers ontberen, als een collectieve invulling van het zelfbeschikkingsrecht.
Ik heb het laten vallen, maar om nu door het leven te gaan als ‘Mister Decaffeinato’, zonder de Nespresso, zonder begeerde vrijgezellenstatus en zonder maatpak …

Maar goed … mijn lijf produceert nu afvalstoffen die ik niet als de mijne herken. Bij elke plasronde wordt ik hiermee geconfronteerd, eraan wennen blijkt lastig. De sapjes en thee houden het gemis van de koffie bij lange na niet in evenwicht. Mijn conditie is ongewijzigd gebleven, mijn spreekwoordelijke lont korter (tel daarbij op het korte lontje van mijn vrouw – ook gestopt = niet gezellig ).  Ik ben het hallelujagejubel van een ieder, die ik het vertel dat ik rookvrij ben, zat. Laat ze bij anderen hun rookvrije zone binnenfladderen, niet bij mij! Zelfs mijn kinderen kijken mij ongeïnteresseerd aan als ik ze vraag of ze er blij mee zijn dat papa is gestopt.
Wat ik mij meer en meer besef is dat de roker is vergeten tegen elke aantijging in het geweer te komen, en te gaan staan waar ze voor staat: “Over 5 minuten dien ik je van repliek, ik geniet nu eerst van mijn peuk!” Nee, de argumenten om te stoppen met roken worden verpulverd alsof het niets is. De vraag dringt zich al op of ik überhaupt zou zijn gestopt als ik op voorhand had geweten wat in nu ervaar.
Nog een paar weken. Dan heb ik laten zien dat ik kan stoppen met roken en krijgt Tom Waits mijn gelijk:

“Now that I’ve quit, I can have one, cause I’ve quit.”

… misschien. De keuze is aan mij. U ruikt het wel.